Vanaf haar oprichting maakte Virgiel langzaam een transitie door van een vereniging van Katholieke studenten gericht op emancipatie van katholieken en het geloof naar een gezelligheidsvereniging. Zang was voor de oorlog een belangrijke verenigingsactiviteit (en acceptabel volgens de kerk), verzorgd door de Schola Cantorum. Deze zang was nog puur gericht op kerkmuziek – de wekelijkse hoogmis in de St. Hippolytuskapel werd druk bezocht. De vereniging was naar moderne maatstaven klein met minder dan 200 leden, maar vrijwel alle Katholieke studenten aan de TU waren lid.
Het verenigingsleven kwam tot stilstand in de oorlog – de Duitse bezetter had studentenverenigingen verboden. OD18 werd door de Duitsers bezet. De Katholieke studenten van Delft gingen nog wel min of meer clandestien door met zingen. Hein Zomerdijk was dirigent en verzorgde de hoogmis voor het Delftse studentenpastooraat, zoals altijd in de kapel van de St. Hippolytusstichting aan de Oude Delft. De repetities vonden plaats op een studentenkast boven het etablissement Koot aan de Beestenmarkt.
Maar nu de oorlog voorbij was, was er nieuwe hoop voor allerlei mooie activiteiten. Virgiel ging door met zowel de oude generatie studenten als een grote nieuwe lichting eerstejaars. Het Katholiek Studenten Koor Balder werd opgericht toen de 2e wereldoorlog nog maar net voorbij was, op 24 juni 1946. Op het strand tussen Schevingen en Noordwijk richt een groep Virgilianen, waaronder Johan Zeegers (voorzitter van het eerste uur) en M.C. Pot en M.G.L. Bouts het Roomsch Katholiek Studenten Koor op. Ze bekrachtigden de oprichting met een handtekening op een (nemen we aan net leeggedronken) stenen kruik jenever van Nolet. Daarmee is Balder de eerste van de na-oorlogse onderverenigingen van Virgiel.
Hein Zomerdijk wordt ook dirigent van het prille nieuwe koor. Balder bepaalt al snel dat het twee doelen heeft: de noot en de kruik, dus om het samen zingen te bevorderen, maar ook de gezelligheid. Het had toen als doel om juist veel wereldlijke muziek te zingen – in tegenstelling tot het oudere Schola Cantorum.
Het nieuwe studentenkoor kiest een naam vol symboliek. Balder wordt gekozen uit het gedicht “Mei” van Gorter, een idee van Balderiaan Willem van Heesewijk. De openingsstrofe van dit gedicht is misschien wel de beroemdste regel uit de Nederlandse dichtkunst “Een nieuwe lente en een nieuw geluid”, wat goed past bij de wederopstanding van het verenigingsleven na de oorlog. Maar misschien nog passender is de omschrijving van de zingende god Balder.
In het gedicht komt Mei in het tweede boek de blinde god Balder tegen. “De jonge god” Balder zingt, en Mei valt als een blok voor hem. Balder wijst haar echter af, en wijdt zich aan zijn innerlijke leven, zijn leven als zanger en kunstenaar.
In “Wekelijks twee uren” staat het alsvolgt opgetekend:
Op 24 juni 1946 wordt Balder opgericht tijdens een strandwandeling van Noordwijk naar de Wassenaarse Slag. Voor de gebeurtenissen die leiden tot de oprichting moeten we heel wat verder terug in de geschiedenis. In de jaren vóór de oorlog was er in Delft de Schola Cantorum, die de Gregoriaanse gezangen tijdens de missen verzorgde. Hoewel de Schola een onafhankelijk kerkkoor was, bestond het geheel uit Virgilianen. Met het stilleggen van het studentenleven in de Tweede Wereldoorlog viel de Schola uiteen. na de oorlog werd het kerkelijke koor door enkele “45-ers” en oude heren opnieuw opgericht. Conform de algemene stemming van die tijd wilde men ’terug naar waar we in ’40 gebleven waren’. Met name bij de jongere generatie sloeg dat idee niet aan. Er was te veel veranderd door de oorlog. De na-oorlogse studentengeneratie gaf dan ook geen gehoor aan het voorschrift van de St. Gregoriusvereniging om op 22 november ’45 een feestdag te vieren. De tijd van kritiekloze volgzaamheid was voorbij. In 1946 wordt er feest gevierd op 24 juni, de feestdag van St. Jan en tevens de naamdag van een van de oprichters, Johan Zeegers. Hij werd de eerste voorzitter van Balder.
Volgens de overlevering was 24 juni 1946 een kille zomerdag. De Balder-oprichters in spé wijken na hun wandeling naar de Sociëteit (toen nog op Oude Delft 18) voor een verwarmende borrel. De gaandeweg opgekomen behoefte bij de Schola-leden om ook wereldlijke liederen te gaan zingen wordt onder het leegdrinken van een gezamenlijk bestelde kruik Nolet jenever verder uitgewerkt. Naar goed Virgiliaans gebruik zetten alle drinkers hun handtekening op de lege kruik. Daarmee bekrachtigde het gezelschap in een moeite door de oprichting van het ‘Roomsch Katholiek Studenten Koor’ (R.K.S.K.). De kruik wordt het eerste symbool van het prille koor. In juni ’47, tijdens de eerste Uittocht naar Oirschot, krijgt het R.K.S.K. pas zijn officiële naam ‘Balder’, naar een figuur uit de ‘Mei’ van Gorter. Net als Virgiel laat het R.K.S.K. de ‘R.’ van Roomsch aan het eind van de jaren veertig vervallen. Als K.S.K. Balder gaat het koor verder.